Patiëntgericht onderzoek effecten Psychosomatische Oefentherapie

Patiëntgericht onderzoek effecten Psychosomatische Oefentherapie – © NPi , februari 2011

Samenvatting patiëntgericht onderzoek naar de effecten van psychosomatische oefentherapie (PSOT)

Herhaalde metingen bij 183 patiënten

1 Inleiding

Dit document betreft de resultaten van patientgericht onderzoek dat is uitgevoerd voor de

onderbouwing vanuit de praktijk van de prestatie Psychosomatische Oefentherapie (PSOT), als

aanvulling op literatuuronderzoek naar wetenschappelijke evidentie (Van den Heuvel et al, 2010).

Dit patientgerichte onderzoek is opgezet als een longitudinale klinische trial met herhaalde

metingen. Het onderzoek geeft een eerste beschrijving van de patientengroep PSOT, de gegeven

interventies en de resultaten daarvan op de korte en de middellange termijn, gemeten aan de

hand van een set gevalideerde meetinstrumenten.

De onderzoeksvragen zijn:

1 Hoe is de doelgroep te karakteriseren wat betreft persoonlijke eigenschappen, het probleem,

de zorgconsumptie en de gezondheidstoestand bij aanvang van de behandeling PSOT, ook in

vergelijking met de patienten die zich aanmelden voor reguliere fysio- en oefentherapie?

2 Hoe heeft de gezondheidstoestand zich ontwikkeld aan het einde van de behandeling in

vergelijking met de start van de behandeling?

3 Hoe verloopt de gezondheidstoestand in de periode na de behandeling?

2 Methode

Vijftien psychosomatisch werkende en daartoe opgeleide oefentherapeuten (PSOT), verspreid

over Nederland, leverden geanonimiseerde gegevens volgens hun gebruikelijke registratie die voor

dit onderzoek in een webbased systeem is overgezet.

Inclusiecriteria patiënten

Inclusiecriteria waren goede beheersing van de Nederlandse taal, ≥ 18 jaar. Daarnaast moest er

sprake zijn van klachten die behoren tot het behandelcompetentiegebied van de PSOT:

hyperventilatie, angst- en paniekklachten, spanninghoofdpijn/migraine, nekklachten, klachten aan

arm, nek en/of schouder (Kans/RSI), stressgerelateerde lage-rugpijn, slaapstoornissen,

gejaagdheid/niet meer kunnen ontspannen, overspanning/surmenage, burn-out, chronische

pijnklachten, medisch-pathologisch onbegrepen lichamelijke klachten, post-whiplashklachten,

fibromyalgie, chronisch vermoeidheidssyndroom, werkgerelateerde stressklachten, depressieve

klachten (met lichamelijke klachten of inactiviteit en spanningsproblemen), andere niet genoemde

psychosomatische klachten passend in het domeinomschrijving van de psychosomatische

oefentherapeut.

Exclusiecriterium

Verdenking van een organische klacht, psychische klachten zonder lichamelijke klachten en/of

zonder lichamelijk en psychosociaal disfunctioneren. Patienten zonder goede beheersing van de

Nederlandse taal werden eveneens uitgesloten.

Patiëntgericht onderzoek effecten Psychosomatische Oefentherapie – © NPi , februari 2011

Registratie van patiëntgegevens

Door de therapeuten is geen selectie gemaakt; er zijn gegevens geregistreerd van alle patienten

die zich in de periode eind juli 2009 tot half november 2010 bij de deelnemende PSOT

aanmeldden en die ook daadwerkelijk een indicatie hadden voor PSOT (op grond van anamnese

en onderzoek inclusief de meetgegevens). Alle therapeuten hebben een verklaring ondertekend

waarin zij aangeven alle gegevens naar waarheid te hebben ingevuld.

Na informed consent door de patient zijn de volgende gegevens verzameld: persoonlijke

kenmerken, kenmerken van de gezondheidstoestand, gegevens over eerder zorggebruik voor de

huidige klachten, gegevens over de behandeling, arbeidsverzuim en medicijngebruik. Voor het

beschrijven van de gezondheidstoestand is de valide en betrouwbare PSOT-standaard testbatterij

gebruikt, bevattende de:

  • · Vierdimensionale klachtenlijst (4-DKL);
  • · SF36/RAND 36 (algemeen functioneren en gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven);
  • · VAS-klachten (ernst van de hoofdklacht);
  • · Meetlat Algemeen Functioneren (MAF; beoordeling door patient van zijn algemeen

functioneren);

  • · Maslach Burnout Inventory (MBI; symptomen van burn-out);
  • · Nijmeegse Hyperventilatielijst (NHL; ernst hyperventilatiesymptomen).

De MBI en NHL worden alleen afgenomen bij vermoeden van burn-out of hyperventilatieproblemen.

Dataverwerking en analyses

De persoonskenmerken en de uitkomsten van de intake met betrekking tot de gezondheidstoestand

zijn beschreven met behulp van frequentietabellen en gemiddelden.

De Wilcoxson Signed Ranks Test werd gebruikt voor het vergelijken van de verschillen over tijd

tussen baseline meting en het einde van de behandeling gemeten met de 4-DKL, SF36/RAND-36,

VAS-klachten, MAF, MBI, NHL. De T-toets voor gepaarde waarnemingen of een gewone T-toets

voor niet-gepaarde waarnemingen werd gebruikt voor het analyseren van arbeidsverzuim over

tijd. Het medicatiegebruik werd over tijd getoetst met de Chi2 toets. Bij het vergelijken van de drie

meetmomenten werd de Friedman Test gebruikt voor de meetinstrumenten 4-DKL, SF36/RAND-

36, VAS-klachten, MAF, MBI, NHL. De Spearman Rho Correlatie werd gebruikt voor het bepalen

van de samenhang tussen medicijngebruik en de duur van de klachten.

Als grens voor statistisch significantie is een p-waarde van 0,05 gehanteerd. Daarnaast is het

minimale klinisch relevante verschil (MKRV) berekend. Dit is het verschil in score op een

meetinstrument waarbij de patient een relevante verandering bemerkt. Een verandering van 30%

ten opzichte van baseline is aangehouden als klinisch relevant verschil. Indien van patienten de

derde meting ontbreekt, is het gemiddelde van de totale groep als vervangende waarde ingevuld

(imputatie).

De ingevulde vragenlijsten en testresultaten zijn verwerkt met SPSS 17.

3 Resultaten

In dit verslag zijn van 183 patienten gegevens van drie meetmomenten verwerkt. De patienten

die zijn uitgevallen (n=38) verschillen niet van de geanalyseerde patienten wat betreft

patientkenmerken en de basisscores op de meetinstrumenten.

3.1 Persoonsgegevens

De gemiddelde leeftijd van de patienten is 40,8 jaar; er zijn 36 (19,7%) mannelijke en 147

(80,3%) vrouwelijke patienten. De patienten zijn als groep relatief hoog opgeleid: 35,0% van de

patienten heeft hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs genoten, 41,0% heeft een

MBO-opleiding. Het grootste deel van de patienten (68,3%) heeft betaald werk en werkt

gemiddeld 29,6 uur per week [SD 10,4:4-60].

Patiëntgericht onderzoek effecten Psychosomatische Oefentherapie – © NPi , februari 2011

Gezondheidsprobleem bij aanvang

Patienten zijn ingedeeld in de categorieen: stressgerelateerde klachten (48,6%), overspanning/

surmenage en burn-out (25,1%) en angst- en paniekklachten en hyperventilatie (24,0%). De

meeste patienten zijn geklasseerd onder de VNZ-pathologiecode psychosomatische aandoeningen

(83,6%). De code ‘Hyperventilatie zonder longpathologie’ werd gegeven aan 13,1% van de

patienten. Iets minder dan de helft van de patienten (48,6%) had langer dan zes maanden de

huidige gezondheidsproblemen, 30,6% (veel) langer dan een jaar en 10,9% vijf jaar of langer.

Ruim de helft van de patienten (53,0%) gaf aan dat de gezondheidsproblemen recidiveerden of

chronisch aanwezig waren. 94 Patienten waren al eerder behandeld voor de huidige

gezondheidsproblemen waarvan 39 patienten door een psycholoog, 48 door een reguliere fysioof

oefentherapeut, 8 door een (andere) psychosomatisch werkende fysio- of oefentherapeut, 3

door maatschappelijk werk en 20 door andere hulpverleners zoals een chiropractor, psychiater,

homeopaat of arbeidstherapeut.

• Door patiënt ervaren externe stressoren

De bij de intake meest frequent genoemde ernstige externe stressoren (stressoren in de

omgeving) zijn stressoren die te maken hebben met de dagelijkse bezigheden als het huishouden,

arbeid, sport of opleiding. Deze stressoren zijn aangegeven door 61,7% van de patienten.

Daarna volgen de ‘gezinsomstandigheden’ (partner, kinderen) met 38,3%, ‘familieomstandigheden’

met 36,1% en lichamelijke problemen als ziekten of aandoeningen worden genoemd door

20,2% van de patienten.

Rond de 10% van de patienten benoemt als ernstige externe stressoren zaken als ‘andere

relaties’ (9,3%), ‘leefomstandigheden’ (12,6%) en ‘financiele zaken’ (10,9%). Juridische zaken,

zoals een lopende schadeclaim, spelen bij 6 patienten (3,3%) een rol.

Er konden meerdere externe stressoren tegelijk worden aangegeven. Gemiddeld werden per

patient 1,9 (SD 1,0) externe stressoren aangegeven (uiteenlopend van 0 tot 5).

De helft van de patienten (50,3%) geeft aan dat er bovendien, naast de huidige stressoren,

ernstige stressoren uit het verleden zijn die nog steeds opspelen.

• Interne stressoren: Disfunctionele Cognities

Het merendeel van de patienten (56,8%) heeft last van wat is benoemd als ‘moetisme’: het

gevoel van alles moeten doen, klaar moeten hebben. Een negatief zelfbeeld kwam naar voren bij

45,4% van de patienten. Disfunctionele illness-beliefs (onjuiste, herstelbelemmerende ideeen en

opvattingen over de ervaren gezondheidsproblemen) kwamen voor bij 25,7% van de patienten

en een pessimistische kijk op het leven bij 15,3%. Door 6,0% van de patienten zijn problemen

benoemd die niet duidelijk zijn in te delen.

Gemiddeld werden per patient 1,5 (SD 0,9) disfunctionele cognities aangegeven (uiteenlopend

van 0 tot 4).

• Interne stressoren: Disfunctionele Emoties

Bij het merendeel van de patienten (54,6%) bleek sprake te zijn van ingehouden emoties als

ergernissen en boosheid. Ook had een hoog percentage (51,9 %) last van een overmatig gevoel

van verantwoordelijkheid. Dit bleek een significante samenhang te hebben met de disfunctionele

cognitie ‘moetisme’ (Chi kwadraat, p=0,000).

Bij 48,6% van de patienten speelden verdrongen emoties als faalangst, angst, woede, verdriet

en onverwerkte rouw een rol. Ruim eenderde (42,6%) had weinig zelfvertrouwen en 32,2% had

last van schaamte, schuldgevoelens, gekrenkte trots en ‘oud zeer’. Onder de rubriek ‘anders’

(11 patienten, 6,0%) werden omschrijvingen geplaatst als ‘ontbreken van perspectief’ in het

leven of op het werk.

Gemiddeld werden per patient 2,4 (SD 1,2) disfunctionele emoties aangegeven (uiteenlopend

van 0 tot 5).

• Interne stressoren: Disfunctioneel Gedrag

Disfunctioneel omgaan met problemen, zoals zichzelf forceren of roofbouw plegen op zichzelf,

komt voor bij 53,6% van de patienten. Dit hangt ook nauw samen met de disfunctionele

cognitie ‘moetisme’ (Chi kwadraat, p=0,001).

Patiëntgericht onderzoek effecten Psychosomatische Oefentherapie – © NPi , februari 2011

Moeite om grenzen te voelen en aan te geven: subassertiviteit komt voor bij 62,3%. Ook deze

gedragsvorm vertoont een samenhang met ‘moetisme’ (Chi kwadraat, p=0,002).

Perfectionisme, het hanteren van een hoog streefniveau, komt voor bij 55,2%, en hangt zowel

samen met (cognitie) ‘moetisme’ (Chi kwadraat, p=0,000) als met (andere disfunctionele

gedragingen) ‘moeite met probleemcoping, roofbouw – perfectionisme’ (Chi kwadraat,

p=0,025). ‘Moeite met grenzen aangeven’ en ‘perfectionisme’ bleken niet samen te hangen.

Disfunctioneel omgaan met emoties zoals door deze te bagatelliseren, komt voor bij 41,0%.

Disfunctioneel omgaan met de gezondheidsklachten zoals dat zich kan uiten in fixatie daarop

negeren of overdrijven, komt voor bij 29,0% van de patienten.

Een externe locus of control (vinden dat anderen jouw problemen moeten oplossen) komt bij

deze patientengroep relatief weinig voor: bij 6,6%.

Gemiddeld werden per patient 2,5 (SD 1,1) disfunctionele gedragsaspecten aangegeven

(uiteenlopend van 0 tot 5).

3.2 Behandeling

De meest frequent toegepaste behandelvorm was ‘Therapeutisch lichaamswerk’ (95,1%),

gevolgd door ‘Cognitieve gedragstherapie’ (92,9%), ‘Psycho-educatie’ (82,5%) en ‘Taakgerichte

hulpverlening’ (78,1%). Bij patienten met overspanning/burn-out werd relatief vaak taakgerichte

hulpverlening toegepast en bij patienten met angststoornissen/hyperventilatie relatief weinig. De

therapeut paste bij op een na alle patienten een combinatie van behandelvormen toe. Bij 58,5%

van de patienten werden alle vier de onderscheiden behandelvormen toegepast, bij 32,2% drie

onderscheiden behandelvormen en bij 8,7% twee van de onderscheiden behandelvormen.

Gemiddeld zijn er 11,2 behandelzittingen gegeven met een duur van 40,6 minuten (30-60

minuten). Bij 155 patienten werd als reden voor de beeindiging van de behandeling aangegeven

dat de behandeldoelen waren gerealiseerd. Bij 11 patienten werd de behandeling gestaakt omdat

de zorgverzekering verdere behandelingen niet vergoedde. 16 Patienten hadden een andere

reden.

Resultaten behandeling

* 4-DKL

De Distress-score wordt als het meest belangrijk beschouwd. Bij de beginmeting hebben 90

patienten een Distress-score >20, hetgeen wijst op overspanning/surmenage. Bij afsluiting van

de behandeling hadden 5 patienten een score van >20 op de Distress-score. Bij het vergelijken

van de beginmeting (T0) met T1 bij afsluiting van de behandeling werd er een significant en

klinisch relevant verschil gevonden op alle afzonderlijke dimensies (p=0,000). In alle gevallen

betrof het een vermindering van de klachten. Tijdens de follow-upmeting (T2) werd er bij 1

patient een score van >20 op de Distress-score gevonden. Op alle afzonderlijke dimensies bleek

de score significant te veranderen over de drie meetmomenten (p=0,000).

* SF36/RAND36

Bij T0 geven de patienten de meeste problemen aan op de dimensies ‘Rolbeperking/belemmeringen

in rolvervulling door fysieke problemen’, ‘Rolbeperking/belemmeringen in rolvervulling door

emotionele problemen’ en ‘Vitaliteit’. Bij vergelijken van T0 met T1 is een significant en klinisch

relevant verschil gevonden op alle afzonderlijke dimensies (P=0,000). Bij T2 was de

mediaanscore >80 punten op alle dimensies met uitzondering van ‘Vitaliteit’. Waarden over alle

dimensies zijn statistisch significant veranderd over de drie meetmomenten.

* VAS-klachten

De mediaanscore van de patienten is bij T0 8,0 [2,0-10,0]. Deze score geeft aan dat de patienten

hun klachten gemiddeld als ‘heftig’, ‘zwaar’ ervaren. Bij T1 is deze mediaanscore 3,0. [0,0-9,0].

Er is een significant en klinisch relevant verschil tussen T0 en T1 (p=0,000). De mediaanscore is

bij T2 2,0 [0-9,0]. De VAS-scores verschillen significant over de drie meetmomenten (p=0,000).

Patiëntgericht onderzoek effecten Psychosomatische Oefentherapie – © NPi , februari 2011

* MAF

De mediaanscore is bij T0 6,0 [0,0-10,0]. Deze score geeft aan dat de patienten hun algemeen

functioneren gemiddeld als (net) voldoende beoordelen. Bij T1 is deze score 8,0 [4,0-10,0]. Er is

een significant en klinisch relevant verschil tussen T0 en T1 (p=0,000). Bij T2 was de

mediaanscore 8,2 [5,0-10,0]. Er is een significant verschil tussen de drie meetmomenten

(p=0,000).

* MBI

De MBI is afgenomen bij 56 patienten bij wie een burn-out werd vermoed. Een burn-out wordt

gedefinieerd bij een score op de dimensies ‘Emotionele uitputting’ >21, in combinatie met of een

score op de dimensie ‘Depersonalisatie’ >11 of een score op de dimensie ‘Persoonlijke

bekwaamheid’ <24 of met beide. Bij 16 van de 56 patienten (28,6%) is er bij T0 een burn-out en

bij 2 patienten is er bij T1 sprake van een burn-out. Bij T2 had geen enkele patient een score >21

op deze dimensie c.q. had geen enkele patient een burn-out. Op alle dimensies zijn er significante

en klinisch relevante verbeteringen in de tijd (p=0,000).

* NHL

De NHL is afgenomen bij 56 patienten bij wie hyperventilatie werd vermoed. De mediaanscore

voor deze groep is 24 [0-55]. Een score van >23 wijst op een grote mate van zekerheid dat de

patient lijdt aan hyperventilatie. Deze score kwam bij 30 patienten voor bij T0 en bij 4 patienten

bij T1 en T2. Bij T1 was de mediaanscore 5 [0-33]; een significante en klinisch relevant verschil

(p=0,000). Bij T2 was de mediaanscore 6,5 [0-30]. De scores op de drie meetmomenten bleken

significant te verschillen over de drie meetmomenten (p=0,000).

* Mening patiënt

Bij het afsluiten van de behandeling geeft 90,1% van de patienten aan dat de gezondheidsproblemen

sterk zijn verbeterd. Geen van de patienten meldt verslechtering of ontbreken van

verandering ten opzichte van T0. Bij T2 geeft 79,5% aan dat de gezondheidsproblemen zijn

verbeterd sinds het einde van de behandeling. Bij 85 patienten is er sprake van een sterke

verbetering, bij 20 van een matige verbetering en bij 23 van een lichte verbetering. 30 Patienten

rapporteren geen verandering, 2 patienten zijn van mening dat de klachten licht verslechterd zijn

en 1 patient is van mening dat de klachten matig verslechterd zijn.

* Arbeidsverzuim

Bij T0 hadden 55 patienten met een betaalde baan arbeidsverzuim in de voorgaande vier weken

vanwege hun klachten. Het verzuim bedroeg gemiddeld 26,8 uur per week [SD10,2:8-50]. Bij T1

hadden nog 23 patienten arbeidsverzuim in de vier voorafgaande weken; gemiddeld 17,7 uur per

week [SD 8,2:6-36], een significant en klinisch relevant verschil. Bij de follow-up hadden 124

patienten een baan van gemiddeld 28,8 uur per week, van wie er 8 over de laatste vier weken

arbeidsverzuim hebben gehad van gemiddeld 15,8 uur/week [SD 13,0: 2-36]. De veranderingen

in arbeidsverzuim over de drie meetmomenten zijn significant (p=0,000). In de groep met

spanningsklachten waren aanvankelijk 17 patienten met arbeidsverzuim in de voorgaande vier

weken door de klachten, in de groep met overspanning/surmenage 28 patienten en in de groep

met angststoornissen/hyperventilatie 10 patienten. Bij alle drie de groepen was dat verzuim

afgenomen, zowel wat betreft het aantal mensen met verzuim als het gemiddelde aantal

verzuimde uren per week.

* Medicijngebruik

In totaal hebben 47 patienten bij T0 medicatie voor de klachten. Bij T1 zijn dat 21 patienten, een

significante afname (p=0,000). Bij T2 gebruiken nog 16 patienten medicatie, 1 patient gebruikt

meer dan een soort medicatie.

* Andere hulpverleners

12 Patienten zijn bij T0 ook in behandeling bij andere hulpverleners. Bij T1 zijn dat 7 patienten: 3

patienten bij een psycholoog, 1 bij een hypnotherapeut, 1 bij een fysiotherapeut en 2 bij

maatschappelijk werk en fysiotherapeut. Bij T2 zijn 5 patienten in behandeling bij een andere

hulpverlener: 1 bij een psycholoog, 1 bij maatschappelijk werk, 1 bij een psychiater, 1 patient

Patiëntgericht onderzoek effecten Psychosomatische Oefentherapie – © NPi , februari 2011

gaat twee keer per week naar een dagopname en 1 patient wordt behandeld door een

fysiotherapeut voor rugklachten.

4 Nabeschouwing

* Vergelijking patiëntenpopulatie PSOT en algemeen Oefentherapeuten Cesar/Mensendieck

Conclusie: de PSOT-patientenpopulatie betreft een specifieke subpopulatie wat betreft

gezondheidsprobleem en aandoening(en) enerzijds (stressgerelateerd, met externe en interne

stressfactoren in het algemeen op complexiteitsniveau Cx3), het (hoge) opleidingsniveau en het

hebben van een (veel uren omvattende) betaalde baan anderzijds, ten opzichte van de algemene

populatie patienten van oefentherapeuten Cesar en Mensendieck. De subpopulatie patienten

behoort wel tot de reguliere patienten van oefentherapeuten Cesar en Mensendieck en hun

aandoeningen vallen binnen de gebruikelijke VNZ-diagnosecodering.

* Beperkingen in het patiëntgericht onderzoek

Gegevens zijn verkregen van 183 patienten, op drie meetmomenten: bij de start van de

behandeling, bij afsluiting en drie maanden daarna. Van 38 andere patienten zijn gegevens

verkregen van de eerste meting, maar deze patienten waren aan het eind van de

registratieperiode van dit onderzoek nog niet uitbehandeld (n=5) of zijn om uiteenlopende

redenen uitgevallen (n=33). Bij vergelijking van de patienten die wel en niet in de analyses zijn

opgenomen bleek dat er geen verschil was tussen de patienten van wie gegevens op alle drie de

meetmomenten zijn verkregen en deze groep: er heeft geen selectieve uitval plaatsgevonden.

* Bewijskracht onderzoek

De conclusie op basis van de resultaten luidt: Er is beperkt bewijs dat (er zijn aanwijzingen dat)

een behandeling PSOT bij patienten met verschillende vormen van stressgerelateerde klachten,

met symptomen van overspanning/burn-out of van angst- en paniekstoornissen inclusief daarmee

samenhangende hyperventilatie, gunstige effecten heeft op de klachten en symptomen, de

kwaliteit van leven, het functioneren, het arbeidsverzuim en de inname van medicatie. En dat

deze effecten na afloop van de behandeling blijven voortduren en zelfs nog iets zijn verbeterd bij

de follow-up na drie maanden (niveau 3 bewijs: bewijskracht C).

Dit niveau van bewijs is op dit moment het hoogst haalbare bewijsniveau (zie Piramide van

Evidentie).

* Gevonden bewijs effectiviteit interventies en geregistreerde interventies

De conclusie is dat de PSOT in de behandeling van de verschillende diagnosegroepen de

evidentie voor behandelinterventies in de literatuur volgt.

De PSOT lijkt de minder complexe patienten vanuit de in de literatuur onderscheiden

diagnosegroepen te behandelen: niet zozeer patienten met burn-out maar voornamelijk degenen

met werkgerelateerde overspanning en geen patienten met ernstige angst- en paniekstoornissen,

maar patienten met hyperventilatie op basis van stress, waarin gevoelens van angst meespelen.

* Interventies PSOT tegen de achtergrond van beroepscompetenties en -bevoegdheden

De conclusie is dat de ene patient vanuit de aard en ernst van de problematiek meer gebaat zal

zijn bij – of meer ‘openstaat’ voor – interventies door de psycholoog, en een andere patient, met

andere accenten in de problematiek en minder ernstige, minder ‘psychiatrische’ aspecten, voor

interventies door PSOT.

De conclusie is dat op basis van de Beslisboom een indicatie PSOT of algemene Oefentherapie

moet worden gesteld en dat patienten met matig complexe psychosomatische problematiek

gebaat zijn met PSOT-interventies die door een daarin gespecialiseerde oefentherapeut/PSOT

moeten worden gegeven.

De conclusie is dat PSOT bij daarvoor geindiceerde patienten aanvullend zou kunnen zijn op de

behandeling door de huisarts.

Patiëntgericht onderzoek effecten Psychosomatische Oefentherapie – © NPi , februari 2011

5 Aanbevelingen

De verzamelde gegevens beschrijven (voor het eerst) op systematische wijze de

patientenpopulatie, (het verloop in de tijd van) de scores van de patienten op de

meetinstrumenten en de werkwijze en door de therapeuten gehanteerde interventies PSOT. Deze

gegevens kunnen als basis voor verder patientgericht onderzoek fungeren. Aanbevolen

onderwerpen voor verder onderzoek zijn:

  • · kwalitatief onderzoek bij patienten met een indicatie PSOT en patienten met een indicatie

voor algemene Oefentherapie Cesar of Mensendieck;

  • · (gecontroleerd) vergelijkend onderzoek naar effecten van behandeling door een

Psychosomatisch Oefentherapeut en een algemeen opgeleide Oefentherapeut van patienten

met complexiteitsniveau 2;

  • · beschrijvend onderzoek naar de patientenpopulatie van de Psychosomatisch werkende

Fysiotherapeuten in vergelijking met de patientenpopulatie van de Psychosomatisch

Oefentherapeuten.

PROJECTLEIDER

Dr. C.D. (Dorine) van Ravensberg, programmaleider ‘Kwaliteit en Doelmatigheid Paramedisch

Zorg’ bij het NPi te Amersfoort.

Nadere informatie kan verkregen worden via: [email protected].

REFERENTIE

Ravensberg C.D. van, Berkel D.M. van. Patientgericht onderzoek naar de effecten van

Psychosomatische Oefentherapie (PSOT). Herhaalde metingen bij 183 patienten. Nederlands

Paramedisch Instituut (NPi) – Amersfoort / Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en

Mensendieck (VvOCM) / Platform Psychosomatiek van de VvOCM – Utrecht, februari 2011.

Amersfoort, maart 2011

Nederlands Paramedisch Instituut

Postbus 1161

3800 BD Amersfoort

tel.: 033 4216100

e-mail: [email protected]